Foar wa't de pastoar fan thús net fertroud mei al dy oeh sa gefoelige ynformaasje, kin no, yn memmetaal, ek yn Rome tebycht:
Wednesday, September 21, 2011
Reisgidsen - Clitunno
Reisgidsen kunnen ook niet alles weten. Zo
vermeld die van ons dat de Fonti del Clitunno en de Tempietto sul Clitunno met
elkaar verbonden worden door een prachtige wandelroute door het Umbrische
landschap. Omdat de bronnen het eerst op onze route liggen, parkeren we daar en
kopen een kaartje om naar ‘binnen’ te mogen. De Romeinen ‘hielden het water van
Clitunno vroeger voor heilig en wasten er hun offerdieren in.’ Omdat onze gids
vermeld dat ‘het water in het industriële tijdperk niet meer zo helder is’
verwacht ik dat er zich een klein fabriekje met een hele grote buis waar goor
groen chemisch afvalwater uit komt, aan heeft gevestigd. Niets blijkt minder
waar, het water is helder en het aangelegde parkje is van een, zoals men dat
noemt, ongekende schoonheid. De route naar de tempietto staat niet aangegeven,
dus zal zowel het paadje linksom als het paadje rechtsom wel bij de tempel
uitkomen. We gaan voor links. Na een minnut of tien gaat ons paadje niet
verder. Verkeerde keuze… We lopen terug naar de entree en gaan nu rechtsom,
echter met hetzelfde resultaat.
Terug bij de auto bestuderen we de kaart nog
eens om te concluderen dat we het kleine tempeltje ook prima met de auto kunnen
bereiken. Hoewel het bij de fonti nog lastig was parkeerplek te vinden, is het
hier uitgestorven. Geen goed teken blijkt later, want het hek zit op slot. Op
een vergeeld papiertje in een onverlicht, met spinnen en spinraggen behangen
etalagekastje lees ik de openingstijden. Op even weken op maandag, dinsdag en
vrijdag van 14.10 tot 18.35, op oneven weken op woensdag, vrijdag en zaterdag
van 09.25 tot 11.15 en van 17.25 tot 18.50. Terwijl ik probeer te bedenken wat
voor weeknummer het is, zie ik nog een rijtje aangepaste (!) openingsdagen
staan. Elke tweede zondag van de maand mag de toevallig passerende toerist naar
binnen van 16.35 tot he, er zit net een spin voor, is’t nu 19.40 of 20.40? En
oja op 15 augustus is’t nog geopend van 09.00 tot 19.00. Als we op de namiddag
thuis zijn raadpleeg ik m’n agenda. We zouden vanavond nog even terug kunnen
rijden, want het hoort tot 18.35 open te zijn!
Dat doen we. We kopen keurig een kaartje bij
de Italiaanse die waarschijnlijk de openingstijden mocht bedenken en zichtbaar
verveeld in haar kassahokje luidruchtig telefoneert. Dat er nu eindelijk mensen
aan haar loketje staan, lijkt geen indruk te maken. Ze steekt twee vingers in
de lucht. ‘Si’, mompelen we. Dan steekt ze vier vingers in de lucht. We krijgen
twee toegangskaartjes en een door een veel te oude stencilmachine
gereproduceerde folder. Omdat onze reisgids vooral de ‘door het industriële
tijdperk niet meer zo heldere’ bronnen omschrijft, zijn we voor meer informatie
over de tempietto toch aangewezen op deze folder. Van elke alinea zijn de
woorden in de linker- en rechter marge onleesbaar geworden, net als de eerste
en laatste vijf zinnen van elke alinea. Wat overblijft zijn zinnen als ‘the criticali storiography for this buildin
is late antiquity to longobard period’ en ‘a pitched roof vesting on a high-pitched roof, reesting on a high
crepidoma’. Ik frommel de folder terug in m’n tas. Mooi hier, hè!?
Huisje in Umbrië
-
Beoordelingen van eerdere huurders?
Nee.
-
Nergens op internet te vinden?
Nee, echt niet, wij zijn de eerste huurders
voor deze vakantieorganisatie.
-
En het had een privézwembad?
Ja, klinkt prachtig toch?!
-
Te mooi om waar te zijn, zo klinkt het. En geen foto’s van de badkamer op
internet toch? Nou, dan weet je’t wel. We zien jullie straks zeker terug in
zo’n oplichtingprogramma.
Alle vertrouwen had ik in het vakantiehuisje
waar we deze zomer een week zouden verblijven. Het vertrouwen was nergens op
gebaseerd. Ik stond er niet eens bij stil dat het allemaal een scam kon zijn. Tot ik natuurlijk met een
paar pessimisten sprak.
En dus gingen we toch ietwat gespannen op
reis. Met de verhuurder hadden we afgesproken op een plein voor Café Deluxe in
een piepklein Umbrisch dorpje. Om 16.00 uur. Wij waren keurig op tijd en hadden
zelfs al boodschappen gedaan zodat we ons paradijsje niet direct hoefden te
verlaten voor iets aards als boodschappen. Om 16.00 uur hielden wij daar op dat
dorpspleintje voor Café Deluxe een bankje bezet terwijl de dorpsoudsten
misprijzend neerkeken op de weldoorvoede Hollanders. Om kwart over vier ontbrak
van de verhuurder nog steeds ieder spoor. Ik zag ons al bijna in de Hilversumse
studio’s staan, maar pakte eerst mijn telefoon. Van de vakantieorganisatie had
ik een telefoonnummer van de eigenaar ontvangen. Wel werd er direct bijgezegd
dat de persoon aan de andere kant van de lijn niet of nauwelijks Engels sprak.
De telefoon ging vier, vijf keer over totdat
er iemand op nam. Ik was op zoek naar een zekere Enrico, maar dit klonk toch
meer als een señorita. Ik begon in keurig Engels, maar na drie zinnen en
gestamel vanaf de andere kant herhaalde ik een paar keer vragend Enrico?
Enrico? Daarbij de naam van het vakantiehuisje noemend. Tien minuten later
stond Enrico in levende lijve voor ons. We konden achter hem aanrijden.
Met een architect op reis II - Modena
Een compleet nieuwe ervaring, in je nakie
architectuur bekijken. Toch voelde ik er maar weinig voor. Bovendien had ik eerder in een sauna een trauma opgelopen
van een vrouw die wijdbeens tegenover me kwam zitten zweten met een duidelijk
zichtbaar babyblauw touwtje tussen haar benen. Een bezoek aan de thermen was
deze week even niet zo handig…
Niet getreurd, op nog eens 650 kilometer van
Stuttgart kwamen we langs Modena. Manlief had iets gelezen over een door Aldo
Rossi ontworpen begraafplaats in de Italiaanse stad. Ik had me vooral verdiept
in eindbestemming Umbrië en liep dus (niet de minste architect had het
ontworpen en mijn smaak kwam over het algemeen aardig overeen met die van Jakob)
argeloos de begraafplaats op. Jakob liep een halve meter voor me, waardoor ik
zijn gezichtsuitdrukking niet kon zien. Ik hield me twee meter in voordat ik
m’n oordeel over dit ‘meesterwerk’ zou vellen. ‘Het lijkt op een
concentratiekamp.’
Jakob liep
ongestoord verder. Ik voelde me een cultuurbarbaar. ‘Vind je niet?’, probeerde
ik nog. Geen reactie. Hij was er duidelijk nog niet klaar voor om de grote
meester af te vallen. ‘Zou het nog niet af zijn’, herstelde ik me, maar de
jaartallen op de grafdeuren spraken dat tegen. ‘Jij hebt toch ook wel’es dat je
ontwerp door een aannemer anders wordt -hoe zal ik het netjes zeggen-
geïnterpreteerd? Dat moet hier ook het geval zijn.’ Doodse stilte. Hoewel ik na
de eerste twee meter al rechtsomkeer wilde maken, ploeteren we de hele
begraafplaats over, Jakob hoopt of verwacht elke keer als we een hoekje om
lopen (of gaan, om bij de context te blijven) dat het mooier wordt, beter. Maar
dat wordt het niet. Pas als we ons weer naar de uitgang begeven, durft ook hij
te zeggen dat dit vast niet de bedoeling was. En dat het, inderdaad, ontzettend
lijkt op de barakken van een concentratiekamp.
Met een architect op reis I - Stuttgart
Helemaal naar Umbrië, zouden we gaan.
Eigenlijk te ver om de autorit er naar toe nog comfortabel te noemen, vond ik.
Maar hadden we vorig jaar (Thailand, Vietnam, Cambodja, Australië) al niet
genoeg gevlogen? Precies! Mijn internetzoektocht naar de aller-goedkoopste vliegtickets
werd nog meer onder druk gezet door het vooruitzicht met de auto onderweg te
kunnen stoppen in Vals, Zwitserland. Het zei me niets, waarom zou ik een stop
willen maken in het immer neutrale Zwitserland? Op internet werden plaatjes
tevoorschijn getoverd van een onwaarschijnlijk mooie spa in de Zwitserse
bergen. Maar waarom zou hij daar een tussenstop willen maken? Ach, kijk, daar
kwam de spreekwoordelijke aap uit de mouw. Het kuuroord was ontworpen door
Peter Zumthor, een van z’n favoriete architecten. Zo gaat dat, met een
architect op reis.
Vals zou niet de
eerste stop worden. Op 675 kilometer van huis kwamen we bijna langs Stuttgart,
met het door het Nederlandse UN Studio ontworpen Mercedes Benz Museum. Daar
leerde ik dat de tourniquet (draaideur in gewone mensentaal) €100.000 ,- kostte
(al wist ik dat al, want dergelijke feitjes worden bij elk architecttonisch
wonder in m’n oor gefluisterd) en dat er veel ‘gebeurde’ (ik ben inmiddels een
beetje allergisch voor het op deze manier gebruiken van het woord gebeuren…net
als het woord pantry-tje overigens en spannend). Ik werd gewezen op
steunkolommen, onlogische routes en dat het zo jammer was dat menshoge pijlen
de bezoekers moesten vertellen waar de entree was.
Monday, September 12, 2011
Frisians
It foar ús fertroude plaatsje; swartwite bisten yn in griene greide is ek yn oare parten fan de wrâld sûnt healweis de njoggentjinde ieu in fertroud byld. De ko dan, want oer in soppige griene greide beskikke se net oeral. Fan 1600 ôf, reizgen Hollânske skepen de wrâld oer. Kij gongen mei, want de reis wie lang dat der wie in soad iten en drinken nedich. Mei harren lekkere en streksume molke en fleis wienen de swartwite Holsteiners populêr by de keapfarders. Yn Amearika rûnen al gau tûzenen stiks swart-wyt fee, mar ek yn de woastyn bliken kij te kinne oerlibjen.
Rûn 1978 wie myn Pake ien fan de earste Fryske boeren dy’t fee ferhannele nei plakken op de wrâld dêr’t er sels noait hinne reizgje soe. ‘Dan kamen op de buorkerij in pear fan dy mannen mei read-wyt blokte sjalen om’e holle. Se namen in tolk mei en hienen in soad ferstân fan fee. Ut in greide fol jongfee sochten se sa in stik of tsien út dy’t se kochten.’ Goeie bisten, mei de júste papieren en ynintings wurden fan út de Tynje ferskeept nei Iran en Irak. In moaie tiid en it brocht in soad op, kin ús Beppe har der noch fan heuge.
No sjocht se bylden fan dy lannen op de televyzje. Kij wurde noait filme, mar dochs tinkt se noch wol ris werom oan harren bisten fan wa’t it nijteam no yn oarlochsgebied wennet. Fansels binne der bisten dy’t it, wat lân oanbelanget, better troffen ha. Yn Austraalje seach ik se ek oeral, se sjogge net mear op of om fan in kangoeroe yn harren kilometers grutte greides. Harren heimat binne se al lang ferjitten, mar de Ozzies neame de bisten, ûntank de echte namme, noch altyd Frisians.
Yn gesprek mei in pear Australyske mannen, wêrûnder in boer, komt de rûnom priizge meartaligens fan de Nederlanders te praat. De mannen fine it fantastysk dat we sa goed Ingels sprekke; we begripe ommers alles wat se sizze! We neame op hokker talen we noch mear sprekke. Frisian neame we ek hurd en gau, der fan út geande dat dizze mannen net witte wat foar taaltsje dat is. Untank ús respektabele talenknobbel (Frânsk, Dútsk, Ingels, bytsje Italiaansk en Spaansk) bliuwe de mûlen iepen stean by Frisian. Fan de horsewhisperer ha se noch wol ris heard, mar minsken dy’t wier mei kij prate kinne, dy ha se noch net earder sjoen!
Rûn 1978 wie myn Pake ien fan de earste Fryske boeren dy’t fee ferhannele nei plakken op de wrâld dêr’t er sels noait hinne reizgje soe. ‘Dan kamen op de buorkerij in pear fan dy mannen mei read-wyt blokte sjalen om’e holle. Se namen in tolk mei en hienen in soad ferstân fan fee. Ut in greide fol jongfee sochten se sa in stik of tsien út dy’t se kochten.’ Goeie bisten, mei de júste papieren en ynintings wurden fan út de Tynje ferskeept nei Iran en Irak. In moaie tiid en it brocht in soad op, kin ús Beppe har der noch fan heuge.
No sjocht se bylden fan dy lannen op de televyzje. Kij wurde noait filme, mar dochs tinkt se noch wol ris werom oan harren bisten fan wa’t it nijteam no yn oarlochsgebied wennet. Fansels binne der bisten dy’t it, wat lân oanbelanget, better troffen ha. Yn Austraalje seach ik se ek oeral, se sjogge net mear op of om fan in kangoeroe yn harren kilometers grutte greides. Harren heimat binne se al lang ferjitten, mar de Ozzies neame de bisten, ûntank de echte namme, noch altyd Frisians.
Yn gesprek mei in pear Australyske mannen, wêrûnder in boer, komt de rûnom priizge meartaligens fan de Nederlanders te praat. De mannen fine it fantastysk dat we sa goed Ingels sprekke; we begripe ommers alles wat se sizze! We neame op hokker talen we noch mear sprekke. Frisian neame we ek hurd en gau, der fan út geande dat dizze mannen net witte wat foar taaltsje dat is. Untank ús respektabele talenknobbel (Frânsk, Dútsk, Ingels, bytsje Italiaansk en Spaansk) bliuwe de mûlen iepen stean by Frisian. Fan de horsewhisperer ha se noch wol ris heard, mar minsken dy’t wier mei kij prate kinne, dy ha se noch net earder sjoen!
Deception Bay
By in reis troch Austraalje witst datst like min de earste as de leste bist dy’t deselde rûte ôfleit. Dochs kinst dy goed yntinke wat de earste Europeanen seagen, doe’t sy dit ûnbekende Zuidland ‘ûntdekten’. Net yn it lêste plak om’t Austraalje, foar Westerske begrippen, noch net sa lang lyn yn kaart brocht is. Om te witten wat Nederlânske plaknammen as Snits, Drylts of Frjentsjer betsjutte, moatst bulten skiednisboeken troch. De mannen dy’t ûnder leiding fan John McDouall Stuart yn 1862 foar it earst Terrae Australis Incognitae fan súd nei noard trochkrústen en yn kaart brochten, neamden wetterkes nei wat se op dat momint seagen. Sa is der in Saltwater creek, in Deadmans creek, Skull, Kangaroo, Crocodile, Blackmans, Breakfast en Gin creek. En as de fantasy op wie, mar de rivierkes net, mjitten se gewoan de ôfstân fan de ien nei de oar. Sa binne der ek hannen fol Three, Five en Twelve mile creeks.
Foar doarpen jildt itselde. Kinst yn Austraalje maklik reizgje fan it iene plak mei in nuvere namme nei it oare. De lânkaart is in lachertje. Wat te tinken fan Gympie, Chinchilla, Seventeenseventy of Potato Point? Wêr’tst yn Nederlân boppedat út de namme net opmeitsje kinst oft Katwijk aan Zee moaier is as Bergen aan Zee, hoechst ek dêr yn Austraalje noait lang oer nei te tinken. Surfers Paradise (dy foel noch ôf), Eden, Golden Beach, Hide Away Bay en Sandy Beach (hmm). As it tsjin siet, dienen de ûntdekkers dêr ek net sa muoilik oer: Deception en Disaster Bay.
‘Deception’ is noch mild formulearre foar hoe’t John McDouall Stuart him fielde. De regearing hie 10.000 pûn beskikber steld foar de earste dy’t Austraalje trochkruse soe. Wittenskippers fan oer de hiele wrâld wienen it mei inoar iens, san grut kontinint moast in binnensee ha. Stuart wie in trochsetter. Seis kear begong er oan de ekspedysje, fiif kear kaam er earder werom om’t er “vijandige Aboriginals” tsjin kaam. De sechsde kear berikte er nei in reis fan 2800 kilometer einliks de Yndyske Oseaan, mar sûnder ûnderweis in see, lit stean in mar sjoen te ha. Hy neamde de baai oan de oare side fan it lân Deception Bay.
Foar doarpen jildt itselde. Kinst yn Austraalje maklik reizgje fan it iene plak mei in nuvere namme nei it oare. De lânkaart is in lachertje. Wat te tinken fan Gympie, Chinchilla, Seventeenseventy of Potato Point? Wêr’tst yn Nederlân boppedat út de namme net opmeitsje kinst oft Katwijk aan Zee moaier is as Bergen aan Zee, hoechst ek dêr yn Austraalje noait lang oer nei te tinken. Surfers Paradise (dy foel noch ôf), Eden, Golden Beach, Hide Away Bay en Sandy Beach (hmm). As it tsjin siet, dienen de ûntdekkers dêr ek net sa muoilik oer: Deception en Disaster Bay.
‘Deception’ is noch mild formulearre foar hoe’t John McDouall Stuart him fielde. De regearing hie 10.000 pûn beskikber steld foar de earste dy’t Austraalje trochkruse soe. Wittenskippers fan oer de hiele wrâld wienen it mei inoar iens, san grut kontinint moast in binnensee ha. Stuart wie in trochsetter. Seis kear begong er oan de ekspedysje, fiif kear kaam er earder werom om’t er “vijandige Aboriginals” tsjin kaam. De sechsde kear berikte er nei in reis fan 2800 kilometer einliks de Yndyske Oseaan, mar sûnder ûnderweis in see, lit stean in mar sjoen te ha. Hy neamde de baai oan de oare side fan it lân Deception Bay.
Subscribe to:
Posts (Atom)